Op de Steiger met... Annemiek van Hassel
Door Monique Tax en Ronald van Loon
jaargang 15 nummer 1 juni 2010
Dat ze als eerste vrouw voorzitter is van een corsobuurtschap vindt ze wel stoer. Ze vertelt over de rol als voorzitter, wat er zo typisch is aan buurtschap Tiggelaar en hoe het 50-jarig bestaan wordt gevierd. We kwamen ook te weten hoe gezelligheid en prestatiedrang samengaan in één corsotent en waarom sommigen Tiggelaar maar arrogant vinden. Deze keer op de steiger…Annemiek van Hassel.
Door Monique Tax en Ronald van Loon
Je komt zelf uit een corsofamilie en je vriend Marc van Beek ontwerpt voor Tiggelaar. Praten jullie tijdens verjaardagen wel eens over iets anders dan corso?
“Jawel hoor, dat valt best mee. Het grappige is dat in onze familie juist degenen die niet actief zijn er telkens over beginnen door te vragen naar het ontwerp of de wagen. Maar inderdaad, in onze familie wordt veel voor het corso gedaan. Mijn oom Jac Marijnissen en mijn neef Ivo van Hassel zijn allebei voorzitter geweest van een buurtschap (resp. Veldstraat en Kapelleke). Mijn nicht Yvonne Marijnissen is nu secretaris bij Veldstraat. Ook mijn vader en moeder hebben beiden in het bestuur van Tiggelaar gezeten en ook mijn zusje Heidi is erg actief.”
Wat valt je nu mee of tegen aan het voorzitterschap?
“Je hoeft als voorzitter niet veel te doen. Als secretaris zijnde heb je vooral taken en daar ben je druk mee. Het voorzitterschap is meer een rol. Je houdt altijd je oren en ogen open en vangt signalen op binnen de buurt. Je bent een aanspreekpunt voor mensen. Wanneer er dan strubbelingen zijn ben je de eerste persoon om te zorgen dat dit opgelost wordt, om dus te bemiddelen. Je voert gesprekken, roept mensen bij elkaar en zorgt zo mede dat de lucht geklaard wordt. Ik moet zeggen dat het energie kost, ook omdat je soms onzeker bent over deze dingen.
Ik heb er ook zeker plezier in. Bijvoorbeeld toen we, in het eerste jaar als voorzitter, eerste werden met ‘Leger’. Dan mag je dus ineens de bekers in ontvangst nemen en een speech houden. En daarnaast heeft het wel iets stoers om eerste vrouwelijke voorzitter te zijn. Ik merkte dat dit opviel, omdat er felicitaties her en der van buurten kwamen en gezegd werd dat het goed was: een vrouw op die plek.”
Het gaat al een lange tijd goed met buurtschap Tiggelaar. Jullie blijken een prijsbewuste buurt.
“Ja, dat klopt. Begin jaren negentig was er nog een tweedeling binnen de buurt. We hadden een groep die vooral vond dat het gezellig moest blijven. Maar een ander deel van de buurt wou presteren. We hadden de bouwploeg en de ontwerpers om voor de prijzen te gaan. Het verschil met een aantal jaren geleden zie je bijvoorbeeld aan ‘Forum’ uit 1979. De rode en witte bloemen die we nodig hadden om de bodem van de wagen af te maken, waren op. Er waren echter nog wel gele bloemen, vandaar dat de bodem knalgeel is geworden. Dit zou nu niet meer gebeuren. We worden perfectionistischer. Deze houding maakt ook dat er meer mogelijk is. Bij ‘Offerande’ (1994) zijn we op zaterdagmiddag na gaan plukken. Hier was wat discussie over omdat je dan minder bloemen overhoudt om die week erna te verkopen en om op die manier de kas te spekken. Wanneer je dan de eerste prijs behaalt, weet je dat dit het waard was.”
Wat maakt buurtschap Tiggelaar zo typisch Tiggelaar?
“Tiggelaar is van oudsher een eigenwijze en kritische buurtschap. We hebben voor het maken van het jubileumboek oude verslagen gelezen. Het valt op dat toen door de mensen van Tiggelaar al vragen gesteld werden in het Oranje-comité over de hoeveelheid korpsen, de reclame in het corso en de afmetingen van de wagens. We waren heel erg met de kwaliteit van het corso bezig. Tiggelaar kon vroeger gemakkelijk kritiek leveren op het corso. We haalden in de jaren 60 en 70 lage prijzen en dan wordt die kritiek wel gepikt. Toen we deze underdog positie niet meer hadden omdat we hogere prijzen kregen, wordt het moeilijker verandering te brengen ten gunste van het gehele corso. Er kan namelijk verwacht worden dat wanneer je voor de hoge prijzen gaat, je deze veranderingen vooral in eigen belang door wilt voeren. Je bent eerder ‘verdacht’ en andere buurtschappen noemen je snel arrogant. Daar komt nog eens bij dat we in een paar jaar tijd net geen eerste prijs haalden. Het lijkt dan net of je niet tevreden bent met de tweede of derde prijs. Ik heb me wel gerealiseerd dat we toch een toontje lager moesten gaan zingen.”
Dat is dan zeker wel eens lastig, je hebt namelijk een uitgesproken mening?
“Als ik ergens gepassioneerd over ben kan ik me er ook wel druk over maken als dingen niet goed gaan. Neem in het huidige corso bijvoorbeeld de sanctionering. Daar ben ik dwars voor gaan liggen. Dat druiste tegen mijn corsopassie in: op een kneuterige manier afgestraft worden op iets waar je maanden aan gewerkt hebt. Er dreigden heel veel regels te komen rondom de maatvoering. Toen heb ik een lijstje gemaakt van wagens die de afgelopen jaren eerst gereden hebben. Deze wagens gingen vaak juist buiten die afmetingen, zoals ‘Doorsnede’ en ‘Zwerm’.
In eerste instantie gaat de maatvoering over veiligheid en dat is een goed argument. Maar later leek het meer op kift tussen buurtschappen onderling. Er zijn twee argumenten in deze discussie: de ene groep beweert dat de creativiteit niet beperkt mag worden door de maatvoering. Anderen noemen het juist creatief wanneer je binnen deze maten een goed beeld kunt wegzetten. Ja, dan blijf je lijnrecht tegenover elkaar staan en dus twee kampen houden.”
Dit jaar hadden jullie een tegenvallende prijs. Hoe komt dat aan als je al jaren beter gewend bent?
“Ja, een minder goed jaar… Ik was echt ontdaan, omdat ik het zelf niet een heel slechte wagen vond. Het is anders wanneer je echt met een draak van een wagen rijdt. De wagen is niet echt geland, denk ik. Hij is door weinig mensen begrepen en daardoor heeft de wagen niet echt gepakt. Maar het was anders, erger, geweest wanneer we met ‘Leger’ niet eerste waren geëindigd. De jaren daarvoor hebben we vier keer een tweede of derde prijs gereden en dan wil je de eerste prijs gewoon pakken. Toen bij ‘Leger’ was dat belangrijk.”
Met ‘Leger’ haalden jullie eindelijk de langverwachte eerste prijs. Het leek er vooraf op dat jullie de hoop al een beetje hadden opgegeven en meer de mentaliteit hadden van: ‘We zien wel’?
“Ja, dat was inderdaad ook wel waar. Voor de ontwerpers zat er ook een betekenis achter die wagen, als in leeg, Leger, leegst, omdat dus steeds die tweede of derde prijs behaald werd. En de ongrijpbaarheid van dat leger natuurlijk. Naast dat het aan de wagen ligt, ligt het ook aan het jaar waarin je meerijdt natuurlijk. Wanneer je tijdens een over het algeheel mooi jaar een mooie wagen hebt, kan het zomaar zijn dat er één of meerdere wagens mooier zijn. Daarnaast beïnvloeden ontwerpers elkaar in wat ze doen. Zo waren er de jaren dat wagens met dieren hoge plaatsen behaalden omdat het absoluut mooie wagens waren. En wanneer je dan origineel probeert te zijn, misschien wel geforceerd origineel, pakt dat niet goed uit.”
Zie je nog verbeteringen voor het corso? Kan de kwaliteit nog omhoog?
“Puur op wagenniveau valt niet meer zoveel te halen. Ik ben enorm fan van de conceptwagen, van de vondsten. Dus dat een wagen een vondst in zich heeft, daar hou ik van. Kijk, plaatjes bouwen kan iedereen. Wanneer ik op vakantie ben bijvoorbeeld zie ik overal corsowagens. Het is juist de uitdaging niet zomaar een plaatje na te bouwen. Misschien is het een ijdele hoop, dat corso kunst moet zijn. Volkskunst misschien.
Het corso zit momenteel goed in z’n vel qua organisatie en uitstraling. Er valt echter nog wel wat te halen op het gebied van beleving en service. Dat zie ik bijvoorbeeld wel in de Efteling, wanneer zelfs een bezoek aan het toilet een beleving is!
De corsomaandag echter mogen ze van mij afschaffen. Ik erger me er groen en geel aan. Ik vind dat we voor de tentoonstelling geen geld mogen vragen. De hele sfeer die er hangt, hoe de wagens daar staan en de plek die de figuranten hebben. Het is een beetje een kult geworden. Verkleed die veiling oplopen met de buurt, de corsoliederen, het bij de wagen gaan staan met de hele buurt om bier te drinken. Het is respectloos naar de wagen toe. En dit terwijl je publiek iets officieels aanbiedt. Ik zal niet zeggen dat ik het nooit doe… maar toch.
Er valt op maandag nog veel regie te voeren. Het jaar dat Tiggelaar met ‘Cocoxitl’ reed waren er drie figurantenwagens. Alle wagens met muziek of figuratie krijgen evenveel tijd. Hierdoor kun je als figuranten 5 minuten showen en moet je vervolgens 20 minuten stilstaan, terwijl bij anderen simpelweg een bandje wordt aangezet. Tijdens deze rondes zouden de figurantenwagens meer tijd moeten krijgen. Ook de gezamenlijke afsluiting op maandag avond is een beetje overgeleverd aan het toeval. In tegenstelling tot de maandag zit de Corsozondag juist heel goed in elkaar, het zindert op die zondag en ik ben dan trots op Zundert. ‘Dit is het mooiste dorp dat er is!’ denk ik dan.”
Tiggelaar bestaat 50 jaar! Hoe gaan jullie het vieren?
“Dit jubileumjaar vieren we op drie dagen verspreid over het jaar. We hebben de nostalgische dag al gehad. Voor deze dag was een replica van de eerste corsowagen van Tiggelaar ‘De wereld is een Kaartenhuis’ nagebouwd. Deze dag had de sfeer van een gouden bruiloft, te denken aan oldtimers, bruidsmeisjes en mensen gekleed in de stijl van de jaren 60. In mei is de tweede dag, waarop een boek onthuld wordt wat over de afgelopen Tiggelaar jaren gaat. Er is een receptie en een buffetje. Het corsowagentje wat gemaakt is voor de dag in maart komt nog een keer uit de schuur, omdat het anders ‘maar voor één dag gemaakt was’. Hierop werd al gegrapt dat een corsowagen in september toch ook maar één dag in de optocht rijdt. En dan is er nog 17 juli. Hierop hebben we een buurtfeest in de tent en een kindermiddag.”
Als het corso er niet was?
“Ja… wat dan? Ik denk dat we dan net als zo velen in Nederland lang op vakantie zouden gaan, misschien zou ik meer sporten. Je weet dan ook niet wat je mist natuurlijk. Het bloemencorso is het toefje op de taart, of de taart bij de koffie, iets extra’s. Ik ben niet ongelukkig als het geen corso is, laat ik het zo zeggen.”